Wat Is het Verschil?

Regenbogen over Australië – ©2023 Bard

Wachtend in de lounge van een vliegveld, kon ik er niet aan ontkomen het nieuws te zien dat op tv aan elke muur werd uitgezonden. En ik kan niet zeggen dat wat ik zag mij erg blij maakte.

De wereld is vol conflicten. Noord vecht tegen Zuid, Oost vecht tegen West, Links vecht tegen Rechts, Kinderen vechten tegen Ouders, Ouders vechten tegen elkaar. Buren worden bittere vijanden; voormalige vrienden felle vijanden. Elk kleinigheidje wordt een probleem, elk probleem een reden voor de strijd.

Wat ik pijnlijk vind om aan te zien, is dat de meeste van die zwaarbevochten conflicten gaan over denkbeeldige verschillen en fictieve verdeeldheid. We hebben een miljoen manieren om andere mensen als de ander te zien in plaats van als een van ons. Hun baarden zijn te lang of te kort, hun ogen te donker of te licht, hun haar te blond of te bruin, ze spreken de verkeerde taal, zingen de verkeerde liedjes, geloven de verkeerde verhalen. Eenmaal gecategoriseerd, worden ze minder dan menselijk. Ze zijn afwijkend en dus fout. En voor dat fout zijn moeten ze worden bevochten en gestraft.

Waarom is het zo moeilijk om ons te zien zoals we werkelijk zijn? Als je de minuscule verschillen waarlangs we mensen rangschikken en verdelen opzij zet, lijken we veel meer op elkaar dan dat we van elkaar verschillen. We zijn allemaal zeer nauwe verwanten met DNA dat over de hele wereld vrijwel identiek is.

Het kan waar zijn dat we een verbazingwekkend aantal verschillende talen spreken, maar taalkundig gezien zijn de overeenkomsten tussen alle menselijke talen veel groter dan wat hen onderscheidt. Ieder menselijk kind kan elke bestaande menselijke taal leren, als het er vroeg genoeg aan wordt blootgesteld.

De religies waar we zoveel bloedige gevechten over voeren, hebben allemaal gemeenschappelijke thema’s en beelden, symbolen en verhalen, een soortgelijk concept van goed en kwaad, goed en fout. Ik geloof dat een buitenaardse bezoeker die de mensheid observeert, ze nauwelijks uit elkaar zou kunnen houden.

Alsjeblieft, mensen, probeer uit liefde voor de mensheid in gedachten te houden dat we allemaal hetzelfde zijn, ondanks de oppervlakkige verschillen waar we zo aan blijven hangen. We zijn allemaal mensen, allemaal mooi en gebrekkig, allemaal groots en onbeduidend tegelijk. Er zijn geen goede of slechte mensen, alleen mensen die dingen doen die wij als beter of slechter beoordelen. Bedenk dat er veel goede dingen zijn gedaan om twijfelachtige redenen, en vreselijke dingen voor de meest glorieuze idealen.

Onthoud altijd dat onze gedeelde menselijkheid belangrijker is dan ons waargenomen anders-zijn. Als we moeten vechten, laten we dan samen vechten in plaats van tegen elkaar. Laten we ons verenigen om te vechten voor gerechtigheid, gelijkheid, vrede en geluk. En als we zulke gevechten voeren, zorg er dan voor dat ze gaan over de systemen, ideologieën en dogma’s die deze idealen ruïneren, en niet tegen de mensen die gedreven worden door ideeën die een bedreiging vormen voor wat ons dierbaar is. Die mensen zijn wij, gezien vanaf de andere kant. Laten we ze niet haten vanwege de tekortkomingen die we in onszelf al te gemakkelijk negeren.

Over nukkige koningen en kinderachtige tirannen

Ik vraag me vaak af waarom de mensheid de neiging heeft om nukkige koningen en kinderachtige tirannen te kiezen en te volgen; waardoor die niet alleen aan de macht kunnen komen, maar ook in staat worden gesteld weerzinwekkende misdaden tegen de menselijkheid te begaan en hele beschavingen te vernietigen, niet zelden ook die van henzelf.

Je zou denken dat de neiging om slechte heersers te kiezen na verloop van tijd wel uit onze genen zou verdwijnen. Welk evolutionair voordeel kan er schuilen in deze hang naar leiders die meer schade dan goed aanrichten? Toch vallen we keer op keer voor dezelfde types.

Waarom? Welke mechanismen spelen er waardoor deze types niet alleen aan de macht komen, maar hun macht tot belachelijke hoogten kunnen laten stijgen, terwijl hun kinderachtige en destructieve gedrag toch duidelijk zichtbaar is voor elke kritische volwassene?

Omdat dit patroon zo vaak voorkomt in alle beschavingen, vermoed ik dat het diep in ons DNA gecodeerd moet zijn. Ik kan alleen maar speculeren – omdat we niet echt weten hoe ons DNA ons gedrag codeert – dat nukkige koningen en kinderachtige tirannen afhankelijk zijn van een verkeerde inschakeling van verder gezonde en noodzakelijke instincten.

Mensen hebben bijvoorbeeld diepgewortelde ouderlijke instincten, die ons ertoe aanzetten hulpeloze baby’s te beschermen en te verzorgen. Misschien wekken infantiele tirannen datzelfde instinct op, op een overdreven en disfunctionele manier, zoals te grote en onnatuurlijk felgekleurde eieren een fanatieke broedimpuls bij vogels veroorzaken. Dit zou ervoor kunnen zorgen dat we een openlijk kinderachtige en onverantwoordelijke leider willen beschermen en zelfs koesteren.

Een ander patroon dat ik verdenk is ons instinctieve verlangen naar de bovenmenselijke ouder die we verloren toen we opgroeiden en onze ouders ontmaskerd werden als net zo onmachtig en onvolmaakt als iedereen. Er schuilt iets diep troostend in de overtuiging dat onze ouders alwetend en almachtig zijn. Het stelt ons in staat het onschuldige kind te zijn, machteloos maar veilig onder de bescherming van wezens die superieur aan ons zijn.

Misschien verlangen we er allemaal nog steeds naar om dat kind te zijn, vol ontzag buigend voor de wil van onze bovenmenselijke ouders. Dat zou kunnen verklaren waarom we ons aangetrokken voelen tot individuen die openlijk en uitdagend wetten, regels en sociale conventies overtreden. Het zou onverantwoordelijke, opschepperige en arrogante leiders op een vreemde manier aantrekkelijk maken voor het innerlijke kind dat we in onze vroege kinderjaren verloren. Het zou ook verklaren waarom koningen en tirannen door de eeuwen heen altijd zijn afgeschilderd als groter dan levensgroot, dicht bij God of Goden, en in het bezit van magische en mystieke krachten.

David Graeber en Marshall Shalins betogen in hun boek ‘On Kings’ dat we niet willen dat onze koningen en heersers de wet gehoorzamen, maar erboven staan. Een koning die constitutioneel beperkt is, mist die bovenmenselijke, zelfs bovennatuurlijke aantrekkingskracht die een heerser die aan niets en niemand verantwoording aflegt, lijkt te hebben. Als ik zie waar tirannen historisch gezien mee wegkwamen, en dat vaak nog steeds doen, zou dat kunnen komen doordat hun volgelingen behoefte hebben aan iemand die werkelijk boven alle menselijke wetten staat. Dat zou een echo kunnen zijn van wat het machteloze kind in zijn ouders zag voordat ze uit de gratie vielen.

De paradoxale combinatie van deze twee instincten – de drang om onze kinderen te beschermen en te koesteren, veroorzaakt door volwassenen die zich gedragen als te grote peuters en de behoefte aan bovenmenselijke ouderfiguren, veroorzaakt door meedogenloze individuen die openlijk wetten en regels aan hun laars lappen – zou de fanatieke toewijding en verdediging gecombineerd met onvoorwaardelijke gehoorzaamheid kunnen verklaren waarmee destructieve tirannen en zich misdragende koningen zo vaak omringd worden.

Als mijn vermoedens waar zijn, loopt de mensheid voortdurend het risico om door een paar van onze diepste instincten te worden misleid om diep gebrekkige, psychopathische en destructieve individuen te bewonderen, mogelijk te maken en te gehoorzamen. Niet omdat we er bewust voor kiezen, maar omdat onze instincten ons daartoe aanzetten.

Wat kunnen we eraan doen? Zijn we gedoemd om voor eeuwig te vallen voor infantiele bazen en belachelijke heersers?

Ik hoop het niet. Ik geloof dat we meer zijn dan onze instincten. Ik geloof dat we ons zelfbewustzijn en zelfbeheersing kunnen trainen om te herkennen en bij te sturen wanneer onze instincten ons bedriegen en tegen ons worden gebruikt. Ik geloof ook dat we onze cultuur – de gedeelde aannames, gedragingen en verhalen die onze samenleving bovenop onze instincten legt – vorm kunnen geven om ons tegen dergelijk misbruik en bedrog te beschermen. Het betekent wel dat we onze cultuur niet kunnen laten dicteren door degenen die misbruik willen maken van dergelijke manipulatie. We moeten er collectief voor kiezen onszelf te wapenen tegen het misbruik van onze kwetsbare instincten, zodat we minder geneigd zijn blindelings achter heersers aan te rennen die ons op een dwaalspoor brengen.

Mag Ik een Beetje Cultuur van Je Lenen?

Ik heb de laatste tijd nogal veel boze debatten online gezien over het idee van ‘culturele toe-eigening’. Blijkbaar worden mensen die opgroeiden in een bepaalde cultuur boos als mensen van buiten die cultuur hun symbolen, voorwerpen, kleding en rituelen in het openbaar gebruiken – ze hebben daar als buitenstaanders het recht niet toe; ze zijn tenslotte geen deel van de cultuur waar ze mee te koop lopen. Maar kunnen mensen werkelijk het eigenaarschap opeisen van een cultuur?

We zijn allemaal in een bepaalde cultuur opgegroeid. Als mens is onze ‘natuurlijke’ omgeving – de omgeving waar onze evolutie ons aan heeft aangepast – de cultuur van de mensen waar we door grootgebracht en opgevoed worden. Hoewel het misschien voelt alsof we voor onze eigen cultuur geboren zijn is er nooit een genetische aanleg gevonden voor één bepaalde cultuur. Elke pasgeborene, van waar ook ter wereld, kan – als het direct geplaatst wordt in andere cultuur dan die van zijn of haar biologische ouders – opgroeien en net zo volledig integreren in die andere cultuur als de rest van de kinderen in zijn of haar gemeenschap. In andere woorden: cultuur is verkregen: aangeleerd en geabsorbeerd door de voortdurende blootstelling aan de opvattingen, aannames en gewoontes van de mensen om ons heen.

Dit betekent ook dat cultuur gedeeld is: zonder andere mensen zou er geen cultuur bestaan waar we deel van kunnen uitmaken. En cultuur is ook diffuus: hoewel er wellicht heel vroeger culturen hebben bestaan in perfecte isolatie, staat tegenwoordig zo goed als de hele mensheid met andere culturen in verbinding en worden elementen van die andere culturen doorlopend geabsorbeerd; door verhalen, regelmatig contact, onder druk van het moeten kunnen samenwerken, of meer direct door migraties en huwelijken en andere manieren waarop mensen min of meer permanent deel gaan uitmaken van een andere cultuur dan die waarin ze opgroeiden.

Mensen hebben waarschijnlijk ook altijd gereisd, en in die reizen hebben we ons moeten leren aanpassen aan zeer uiteenlopende omstandigheden. Ons vermogen om cultuur te creëren was cruciaal in dit proces: cultuur stelt ons in staat om van elkaars ervaringen te leren en versneld vaardigheden te delen, te verfijnen en te verspreiden over groepen en gemeenschappen. Met dat voortdurende reizen en handel drijven leidde het culturele leerproces ook onvermijdelijk tot een voortdurende uitwisseling van ideeën, ‘memes’, overtuigingen, gewoontes en gedragingen.

Kan je dus eigenlijk wel zeggen dat één bepaalde cultuur het eigendom is van één bepaalde groep? Of is cultuur van nature een bron van menselijk aanpassingsvermogen en gedeelde kennis, bedoeld voor en van potentiële waarde voor iedereen die oprecht geïnteresseerd is in de wijsheid die iedere cultuur te bieden heeft?

Ik zou dat graag zo zien. Maar ik begrijp ook dat de manier waarop cultuur en identiteit met elkaar verweven zijn een emotionele reactie kan oproepen in mensen.

De geschiedenis kent zat voorbeelden van volkeren die werden overwonnen en verpletterd door andere culturen. Vaak hadden de overwonnenen weinig keus: ofwel zich aanpassen aan de nieuwe overheersers en opgaan in de nieuwe cultuur, of met geweld worden uitgeroeid. Cultureel gezien is het effect vrijwel hetzelfde: pas je lang genoeg aan en er blijft op den duur niet genoeg eigen cultuur over om de overwonnenen te onderscheiden van de overwinnaars. De mensen leven voort, maar hun cultuur is overleden.

Ik denk dat de pijn en boosheid over de toe-eigening van culturele elementen door anderen in feite de pijn en boosheid is van mensen die bang zijn – terecht of niet – dat ze aan de verliezende kant staan van een cultureel assimilatieproces. We kunnen moeilijk ontkennen dat de globalisatie die West Europa in de afgelopen 600 jaar op de wereld heeft losgelaten niet bepaald in het voordeel heeft gewerkt van de meeste (zo niet alle) niet-Europese culturen die onder het juk kwamen van de koloniserende machten. Lokale culturen werden als primitief gezien en minderwaardig, en ofwel met geweld onderdrukt ofwel systematisch belachelijk gemaakt, gemarginaliseerd en ontmoedigd. Tegelijkertijd werden kunstvoorwerpen, symbolen, ideeën, mode, en zelfs gewoontes en gedragingen schaamteloos overgenomen, verdraaid en geparodieerd en vervolgens opgenomen in de overheersende cultuur alsof die het allemaal zelf had uitgevonden en geschapen. Ik kan de woede en frustratie van die onderdrukte en vertrapte volkeren volledig begrijpen: het moet zeer moeilijk zijn om niet alleen je autonomie, waardigheid en levensstandaard afgenomen te zien worden, maar dan ook nog eens te moeten toezien hoe de essentie van je culturele identiteit, je levensdoelen en diepere zingeving publiekelijk tentoongesteld worden, gekopieerd en overgenomen door mensen die niet eens proberen de diepere betekenis te begrijpen van wat ze zich zo achteloos toe-eigenen.

I begrijp dat volkomen. En ik zal de laatste zijn die mensen zulke boosheid en frustratie wil aandoen. Ik heb het grote geluk om geboren te zijn aan de bevoorrechte kant van de menselijke scheidslijnen – als Europeaan, blank, opgeleid en (relatief) rijk. En ik erken dat veel van mijn privileges geschapen zijn door middel van de moedwillige en systematische vernietiging en diefstal van de welvaart van andere volkeren door de voorgaande generaties van de samenleving waar ik, van geboorte, deel van ben. Dus wil ik daar niet nog een schep bovenop gooien door te gaan graven in het culturele erfgoed van andere volkeren alleen om schaamteloos te nemen wat ik zelf interessant of nutting vind. Dat lijkt me tamelijk respectloos en dus verkeerd.

Maar ik ben tevens al een leven lang op zoek naar wijsheid en verlichting. Ik weet dat er fundamentele wijsheid gevonden kan worden in de vele culturen van deze wereld: diepe, levens-veranderende, door de eeuwen heen bewezen wijsheid in vele verschijningen. En ik wil zo graag over deze wijsheid leren, het proberen te begrijpen en haar diepgang doorvorsen, en van deze wijsheid leren hoe ik een beter mens kan worden. Dat is alles waar ik om vraag. Of is dat ook ongepast?

Ik heb een suggestie die misschien kan helpen het perspectief te veranderen van mensen die geneigd zijn de essentie van hun culturele erfgoed te beschermen tegen buitenstaanders. Misschien is het mogelijk om de eigen innerlijke beleving van een cultuur – hoe het voelt om het te leven, te gebruiken, de regels te volgen en bij te dragen aan het voortbestaan ervan – te scheiden van hoe buitenstaanders het zien en beleven. Misschien is het mogelijk om te zien dat het delen van een cultuur met anderen niet betekent dat je die cultuur zelf kwijtraakt of van waarde ontdoet. Zelfs als die anderen jouw cultuur volledig verkeerd begrijpen en op onbedoelde wijze toepassen vermindert dat niet de wijsheid van jouw cultuur en haar waarde voor jou en jouw gemeenschap. Dat kan nooit worden weggenomen. Die innerlijke beleving is onlosmakelijk verbonden met wie je bent. Dat is jouw geboorterecht.

En is nog een groter en meer hoopgevend perspectief. Er zijn ook voorbeelden in de geschiedenis van veroverende culturen die zoveel absorbeerden van de culturen die ze veroverden dat ze nauwelijks nog dezelfde cultuur leken te zijn als voor hun overwinningen. De Mongolen werden Chinees in China, Muslim in Persie en ontegenzeggelijk Indisch in India. Zolang er genoeg mensen zijn die hun culturele tradities voortzetten en hun culture wijsheid doorgeven kan het culture assimilatieproces beide kanten opgaan en resulteren in een geheel nieuwe cultuur die door de oorspronkelijke veroveraars amper zou worden herkend.

We zijn net terug van een studiereis door Egypte om de millennia oude ruïnes te bekijken die daar overal te vinden zijn. Daar vond ik twee mooie voorbeelden van veroveraars die bijna volledig opgingen in de cultuur die ze veroverden. De Nubiërs ten Zuiden van Egypte namen de macht over maar ook zoveel van de Egyptische gewoontes, religie en tradities dat ze bijna nog Egyptischer werden dan de Egyptenaren die ze veroverden. En de Ptolemy dynastie, de afstammelingen van een van de generaals van Alexander de grote, met als laatste Farao de nog steeds wereldberoemde Cleopatra, zagen zichzelf dan wel als Grieks maar ook zij namen zoveel antiek-Egyptische overtuigingen, geloofssystemen en tradities over dat voor ons moderne bezoekers het vrijwel onmogelijk is om hun Griekse identiteit waar te nemen; voor ons zien ze er veel meer uit als Egyptenaren dan als Grieken.

Hoe Grieks is deze Egyptische tempel?
Hoe Grieks is deze Egyptische tempel?

Dus voor je je vastbijt in het idee dat jouw culturele erfgoed van jou is, en alleen van jou, en uit de handen gehouden moeten worden van diegenen die het zich willen toe-eigenen zonder daar recht toe te hebben, denk eerst hieraan: misschien verminder je de waarde van jezelf en je eigen cultuur niet door haar wijsheid te delen met buitenstaanders, maar vermeerder je haar juist door haar te verspreiden en haar invloed te vergroten. Misschien, door elementen van wat jouw voorouders door de eeuwen heen geleerd hebben het vaak oppervlakkige en kortzichtige gedachtengoed van je onderdrukkers te laten infiltreren, verander je daarmee die onderdrukkers, langzaam, onmerkbaar maar onstuitbaar, tot ze een geheel ander volk geworden zijn. Misschien kan dit je wraak zijn jegens diegenen die jouw volk zo meedogenloos veroverden en zo wreed onderdrukten: dat hun eigen nakomelingen, hun achter-achterkleinkinderen, totaal anders worden dan hun voorouders, tot ze niet eens meer met hen vergeleken willen worden. Zou dat niet de ultieme overwinning zijn? Zij die dachten jouw cultuur met bruut geweld te kunnen overwinnen en vernietigen worden in plaats daarvan overwonnen en uitgewist door jouw geduldige en voortdurende verrijking van hun cultuur met de wijsheid die zij zo schromelijk tekort kwamen, totdat zij – en niet jij – niet veel meer zijn dan een kleine en betreurenswaardige voetnoot in de toekomstige wereldgeschiedenis.

Ik Worstel Met Mijn Culturele Erfgoed

Het lijkt een onvermijdelijke waarheid dat wij gedefinieerd worden door waar we vandaan komen: ons land, onze stad, onze religie, onze opvoeding, onze cultuur… Zoveel krachten vormen en beperken ons, kneden en bewerken ons, verfijnen en versterken ons, dat ik me soms afvraag of er iemand is die kan zeggen dat ze werkelijk zichzelf zijn: echt hun eigen individuele zelf, in plaats van een mengelmoes van alles dat ons met de paplepel werd ingegeven vanaf het moment dat we geboren werden. Misschien is wat we ons ‘zelf’ noemen niet meer dan het zichtbare bijproduct van gedachten, overtuigingen, en gedragingen die drijven op het koor van stemmen uit ons verleden – niet iets dat we kunnen claimen als ons eigen, maar iets dat ons claimt voor zichzelf en haar gevoel van identiteit. “Je bent wat wij van je gemaakt hebben” lijken de stemmen uit het verleden te zeggen, “je kan je culturele erfgoed niet ontsnappen.”

En daarin schuilt voor mij een dilemma, een worsteling die steeds meer naar de voorgrond treedt naarmate ik me geroepen voel om mijn eigen stem te vinden; een stem die authentiek voelt; een stem waar ik trouw aan kan zijn omdat het voelt als de stem die ik zou kiezen als ik vanaf het begin mijn eigen identiteit had kunnen scheppen. Ik zoek al jaren naar die ene ware stem van binnen door systematisch alle invloeden te isoleren die ik met zekerheid kon aanwijzen als komend van buiten mijzelf, die te bestuderen, en te besluiten welk deel van die invloeden ik me toe aangetrokken voelde, of juist geen deel meer van wilde zijn. Mijn hoop is altijd geweest dat door het verwijderen van alles waar ik me bezwaard door voelde, alles dat niet volledig juist en passend voelde, ik uiteindelijk die delen zou overhouden die mij compleet juist en eigen voelden: mijn eigen ware en authentieke stem.

Maar is dat wel mogelijk? Zijn de voorkeuren die mij leiden in het kiezen van wat ‘waar’ voelt net zo goed een product van al die stemmen uit het verleden als de stemmen waar ik uit probeer te kiezen. Kan ik mijn keuzes wel als mijn eigen keuzes beschouwen?

En waarom zou ik me daar druk over maken?

Wat is er mis met het loslaten van dat ongrijpbare ‘ware’ zelf waar ik naar zoek en gewoon de zelf accepteren die is me is meegegeven? Wat is er mis met een product zijn van mijn verleden, mijn opvoeding, mijn cultuur, en mijn geschiedenis? Waarom zou ik niet gewoon tevreden zijn met de verzamelde wijsheid en ervaring van alle generaties die voor mij kwamen; de ontelbare mannen en vrouwen die leefden, worstelden, en stierven zodat ik op een dag geboren kon worden en zijn wie ik nu ben? Ben ik niet ondankbaar en zelfzuchtig door het anders te willen?

Dat is mogelijk. Misschien zit er waarde in het gewoon accepteren van de wijsheid van het verleden en het collectieve geheugen van mijn voorouders en de cultuur waarin ik ben opgegroeid. Misschien kan ik beter mijn obsessie met een individu zijn loslaten, mijn ego accepteren voor wat het is, en meegaan met de stroom van mijn sociale omgeving.

Maar … en daarin zit voor mij de worsteling … mijn culturele erfgoed is een mengelmoes van grote daden en vreselijke misdaden, helden en schurken, wijzen en dwazen, verdiensten en kwaadaardigheid, hebzucht en gulheid, engelen en demonen, alles dooreen geweven tot een ingewikkeld tapijt van tegenstellingen, onverenigbare aannames en twijfelachtige zekerheden die ik zie als ik naar ‘mijn’ cultuur kijk.

Symbool van grootsheid en genialiteit, of van wreedheid en onderdrukking? Of misschien van allebei?
Symbool van grootsheid en genialiteit, of van wreedheid en onderdrukking? Of misschien van allebei?

Wordt ik dan geacht gedachtenloos alles van dit erfgoed te accepteren? Moet ik de vreselijk daden van de schurken uit onze geschiedenis toejuichen en ze helden noemen omdat dat is hoe ze gezien werden door geschiedschrijvers uit vroeger tijden? Moet ik onvoorwaardelijk trots zijn op mij land’s vroegere prestaties en verzamelde welvaart, ook als ik weet dat deze prestaties ongekend en amper voorstelbaar leed hebben veroorzaakt aan miljoenen arme zielen die de pech hadden aan de verkeerde kant van de geschiedenis geboren te worden? Wordt ik geacht mijn cultuur’s zelfingenomenheid en zelfverheerlijking over te nemen, ook als een snelle blik op de feiten laat zien dat er evenveel fout is als goed aan onze waarden en gebruiken, evenveel gestolen en toegeëigend als werkelijk zelf voortgebracht door onze eigen voorouders?

Ik denk het niet.

Ik denk dat het volmaakt redelijk is dat een individu kijkt naar zijn of haar cultuur en geschiedenis, dat mengsel van goed en slecht kritisch onderzoekt, en dan persoonlijke keuzes maakt over wat te behouden en waar afstand van te nemen. Dat zou niet alleen moeten worden toegestaan, het zou actief moeten worden aangemoedigd, zodat onze cultuur kan leren zichzelf te verbeteren door de bewuste keuzes die haar leden maken geleid door hun geweten.

Maar zo werkt het niet helemaal. Toch?

In werkelijkheid worden leden van een cultuur (of dat een team is, een bedrijf, gebied, land, etnische groep, of zelfs een werelddeel), zodra ze openlijk kanttekeningen durven te plaatsen bij de historische daden en impliciet aangenomen superioriteit van die cultuur, onvermijdelijk geconfronteerd met felle tegenstand van hun mede cultuurgenoten. Simpelweg door niet blindelings alles te accepteren wat hun cultuur bevat, lijkt het, plaatsen zij zichzelf zo niet geheel buiten dan toch zeker aan de buitenrand van die cultuur. En vanaf die rand is het maar een kleine stap om geheel te worden uitgestoten en verbannen. Blijkbaar hebben wij – als soort – zoveel behoefte aan een collectieve identiteit waar we ons deel van kunnen voelen dat zelfs de simpele daad van vragen stellen over iets dat met die identiteit te maken heeft al aanvoelt als een aanval op ons leven. Om onze collectieve identiteit te beschermen moet de twijfelaar tot buitenstaander gemaakt worden, en vervolgens verontmenselijkt, tot “de ander” gemaakt, gekleineerd, en duidelijk gemaakt worden dat ze het niet verdienen deel te zijn van de culturele identiteit die ons sterk, veilig en bijzonder doet voelen.

Ik denk dat ik die instinctieve reactie die dit felle defensieve gedrag aanstuurt wel begrijp. En ik wil ook mensen niet onnodig tegen me in het harnas jagen of er de oorzaak van zijn dat ze zich minder veilig en minder bijzonder voelen. En ik wil ook oprecht de goede dingen die mijn culturele erfgoed te bieden heeft bewonderen; de heroïsche daden uit het verleden erkennen, de offers die onze voorouders brachten, de overwinningen, en de pure wilskracht en vastberadenheid om te overleven en de floreren. Ik wil leren van en leunen op de wijze en heilige mannen en vrouwen die hun cultuur boven het puur materiële en dagelijkse uittilden en ons wetenschap, filosofie, spiritualiteit en moraliteit brachten.

Maar het schijnt dat men de zegeningen van zijn verleden niet kan ontvangen zonder ook haar smetten aan te nemen. Als ik moet geloven wat er in de culturele debatten om me heen beweerd wordt, kan je – cultureel gezien – niet selecteren en kiezen. Je bent met ons of tegen ons. Elke poging tot onderscheidingsvermogen, tot het stellen van vragen, tot het wijzen op de duistere kanten van onze cultuur maakt automatisch ons lidmaatschap van die cultuur ongeldig. Door mijn pogingen selectief te zijn heb ik blijkbaar het recht verloren op een plaats binnen in die cirkel.

Ik ben ook een mens. Ik wil net zo goed trots zijn op alle krachten die me gevormd hebben en me gebracht hebben waar ik nu ben. Ik will ook dankbaarheid en respect tonen jegens de ontelbare generaties die leefden, leden, en stierven zodat ik mijn moment onder de zon kan beleven. Maar ik kan dat niet onvoorwaardelijk en ik kan niet stomweg de duisternis die er ook is negeren. En dus worstel ik met mijn culturele erfgoed: er deel van willen zijn, ervan leren en voordeel van hebben, maar blijkbaar door die cultuur zelf gedoemd te zijn er buiten te staan omdat ik het lef heb er kritische kanttekeningen bij te plaatsen.

Maar als er een ding is dat ik zeker weet is dat ik nooit zal stoppen met vragen stellen.

Het ‘Profiteurs’ Probleem

Als het onderwerp van hulp bieden aan de minder fortuinlijken en minder bedeelden ter sprake komt is er vrijwel altijd wel iemand die het ‘profiteurs’ probleem ter tafel brengt: dat er mensen zijn die misbruik maken van zulke hulp en er onverdiend van profiteren, ten koste van diegenen die de hulp aanbieden. Ik wil niet ontkennen dat zulke mensen bestaan en dat zij een belemmering vormen voor mensen die oprecht hulp willen bieden aan mensen die dat nodig hebben. Maar is dat werkelijk een reden om zulke hulp dan maar helemaal niet aan te bieden? En misschien is het nog belangrijker om een moment stil te staan bij de vraag of de mensen die misbruik maken van de hulp van mensen die het beter hebben dan zij de enige ‘profiteurs’ zijn in deze vergelijking, en of we ons wel zorgen maken over de juiste profiteurs.

Ik geloof dat de meeste mensen goed willen zijn en goed willen doen. En dat de meeste mensen hulp willen bieden aan mensen in nood. Er is voldoende bewijs dat het helpen van anderen meer is dan alleen een cultureel gebod – een aangeleerd gedrag – maar een veel dieper, haast instinctief gedrag, genetisch in ons geprogrammeerd omdat het goed is voor het overleven van de mens als soort. Toch zien we om ons heen veel mensen in nood, velen die geen hulp krijgen, en veel welgestelden die hun welvaart niet echt vrijelijk delen met anderen. Waarom?

Een van de verklaringen die vaak gegeven wordt is dat het helpen van anderen gegarandeerd leidt tot misbruikt worden. Of de hulp nu komt van individuen of van een collectief (zoals de staat), zo gaat deze redenering, mensen zullen altijd misbruik maken van alles wat ze te makkelijk gegeven wordt, en er onterecht van profiteren, ten koste van de de gulle gevers. Dit wordt ook wel het ‘profiteurs’ probleem genoemd, en gebruikt om te beargumenteren dat we niet zomaar hulp kunnen bieden aan mensen in minder fortuinlijke omstandigheden.

Profiteurs zijn niet te vermijden, wordt er beweerd, en zouden profiteren van de zuurverdiende welvaart van andere mensen, zonder zelf iets bij te dragen of ervoor terug te geven. Het is vanwege deze profiteurs dat we niet van hardwerkende mensen kunnen verwachten dat ze hun welvaart zomaar met iedereen zouden delen: dat zou oneerlijk zijn. In plaats daarvan moeten we zeer voorzichtig zijn met hulp verlenen, en er voor zorgen dat de ontvangers duidelijk voelen dat ze op geen enkele wijze recht hebben op die hulp, zich schuldig zouden moeten voelen dat ze het nodig hebben, en op die manier actief worden ontmoedigd om erom te vragen.

Het droeve feit is dat deze redenering geen onderscheid maakt tussen mensen die gewoon hulp nodig hebben; die in moeilijkheden zitten zonder daar iets aan te kunnen doen; die eenvoudigweg aan het kortste eind trokken in de loterij van het noodlot; en de – naar mijn idee – minderheid die liever misbruikt maakt van de naïviteit en goedheid van andere mensen dan zelfs maar halfslachtig te proberen zelf iets van hun leven te maken. En dus wordt er geen hulp gegeven, vanwege een generalisatie die zwaar onrecht doet aan een grote groep mensen.

Maar er ligt nog een andere aanname onder het profiteurs probleem en de manier waarop het gebruikt wordt om hulp aan minder bedeelden te ontmoedigen. En dat is de aanname dat het altijd de zwakkeren zijn die proberen te profiteren van de sterkeren, de armen van de rijken, de zieken van de gezonden. Het is tenslotte toch zo dat de zwakkeren nodig hebben wat de sterkeren in ruime mate voorhanden hebben, dus zijn de zwakkeren de enige die voordeel kunnen ontlenen aan deze fundamentele ongelijkheid.

Dat is een gevaarlijke aanname, en een denkfout.

Gevaarlijk omdat het hulpbehoevenden niet alleen afschildert als zwak maar ook nog als afgunstig. Ze zijn niet alleen behoeftig, ze zijn ook hebberig – en begeren zaken die ze niet verdiend hebben. Een denkfout omdat in werkelijkheid de richting van het misbruik net zo makkelijk de andere kant op kan zijn. Het is makkelijker voor de rijken om de armen te benadelen dan andersom; makkelijker voor de gezonden om te profiteren van de zieken; en makkelijker voor de machtigen om de machtelozen te onderdrukken en zwak te houden.

Er zijn minstens evenveel, zo niet meer – omdat het makkelijker is – profiteurs onder de beter bedeelden dan onder degenen die behoeftig zijn. Mensen die misbruik maken van de tegenspoed van anderen; slavenhouders die zich verrijken aan het lijden van mensen die hun vrijheid niet kunnen verdedigen; industriëlen die de werkende massa’s dwingen om akelige, lange uren te zwoegen in gevaarlijke, lichtloze fabrieken, omdat die mensen geen andere bron van inkomsten hebben; farmaceutische bedrijven die enorme winsten onttrekken aan mensen die wanhopig zoeken naar genezing; banken die profiteren van mensen die zijn getroffen door natuurrampen of economische achteruitgang; … de lijst gaat maar door. En denk niet dat ik slechts praat over een kleine groep van kwaadwillige mensen die we zouden kunnen nawijzen en beschimpen om hun hebzucht en gierigheid. Als we een eerlijke blik op onszelf werpen, onze Westerse beschaving, onze welvaart en relatieve overmacht, hoeveel van wat we tegenwoordig beschouwen als ons geboorterecht en het product van het harde werk en de gewiekstheid van onze voorouders was in werkelijkheid gestolen, onder dreiging van geweld of erger, van mensen die zich niet konden verdedigen?

En daarom zijn hier mijn drie redenen om het profiteurs probleem te verwerpen als een reden om hulp aan mensen die het nodig hebben te beperken of te stoppen:

  1. Psychologisch, wanneer je de angst voor tekorten en gebrek aan macht kan overwinnen, is er meer geluk te vinden in geven dan in ontvangen of vergaren. Door je aan je eigen weelde vast te klampen misgun je jezelf een kans om dat geluk te ervaren;
  2. Onder de mensen die hulp zoeken heeft de meerderheid echt hulp nodig, en is slechts de minderheid een pure profiteur. De meeste mensen vinden het helemaal niet prettig om om hulp te vragen, en zullen lang aarzelen om daartoe over te gaan, tenzij ze voelen dat ze geen andere keuze hebben. Door zonder onderscheid iedereen die om hulp vraagt af te doen als een profiteur doe je vrijwel iedereen onrecht aan, niet alleen door niet te helpen, maar door hun geestelijk lijden nog te verergeren met de last van zich hulpeloos en ongewenst voelen;
  3. Als je deel bent van de rijke bovenlaag in onze samenleving, ben je waarschijnlijk zelf een profiteur, en maakt op oneerlijke wijze misbruik van vele mensen in de rest van de wereld; mensen die worden uitgebuit en onderdrukt om jou te voorzien van de weelde en luxe waarmee jij je zo makkelijk omringt. Je doet dat waarschijnlijk niet eens met opzet, en bent wellicht in principe tegen zulke praktijken, maar omdat onze maatschappij op deze praktijken gebaseerd is en jij deel bent van haar systemen, heb je er wel degelijk profijt van, en dus ben je impliciet medeplichtig. Dus is het minste dat je doen kan meer van dat profijt te delen met meer mensen in nood. Daarmee help je dit oneerlijke voordeel te verminderen en ten minste een deel van de pijn en het lijden dat dit voordeel veroorzaakt te verzachten.

Sharing can be messy, but it's much more fun.
Sharing can be messy, but it’s much more fun.

1

En dat, beste lezers, is mijn afscheidsmotto voor dit jaar: durf om mensen te geven en aan mensen te geven. Daar wordt de hele wereld beter van.

  1. (Image by Kathy on Flickr – published under the Creative Commons Attribution-Share Alike 2.0 Generic license)

Een Kritische Beschouwing van de Democratie – Wat Nemen We Eigenlijk Aan?

Democratie is een belangrijk idee waarin de meeste van ons geleerd hebben te geloven. Maar waar geloven we dan eigenlijk in?

In een vorige aflevering riep ik op tot een kritische beschouwing van de moderne democratie. Niet omdat ik niet geloof in democratie als idee, maar omdat ik het gevoel heb dat we teveel berusten in een systeem dat verre van perfect is. Alleen een kritisch onderzoek kan de tekorten aan het licht brengen en – naar ik hoop – ons helpen een weg te vinden het systeem te verbeteren en te versterken.

Een manier om een door mensen ontworpen systeem te onderzoeken is te kijken naar de onderliggende aannames: de impliciete ideeën in het systeem zelf, of in the manier waarop het systeem zich manifesteert. De onderstaande lijst is een vrij willekeurige, ongeordende lijst van aannames waarvan ik geloof dat ze meestal gezien worden als vaststaand onderdeel van hoe de meeste Westerse mensen aankijken tegen de democratie. Omdat deze aannames impliciet zijn, worden ze meestal als vanzelfsprekend beschouwd, zonder er echt goed over na te denken. Ik ben er zeker van dat er nog veel meer van dergelijke aannames zijn waarop ons huidige regeringssysteem berust. Maar we moeten toch ergens beginnen.

In een democratie kiest het volk die individuen die het meest geschikt zijn om het land voor een aantal jaren te regeren.

Dat is toch het hele punt van democratische verkiezingen? Om de hele bevolking een kans te geven kritisch te kijken naar de toestand van het land, te bepalen wat voor soort regering het meest geschikt zou zijn om de huidige problemen aan te pakken en uitdagingen aan te gaan, en dan zorgvuldig die mensen te selecteren waarvan zij denken dat ze het best in staat zijn om de volgende regering te vormen.

De waarheid is, ben ik bang, veel minder rationeel en veel minder zorgvuldig. De meeste mensen, naar het schijnt, stemmen niet op kandidaten vanwege hun vaardigheden, talenten, or bewezen successen in het besturen van het land, maar baseren hun voorkeuren op veel emotionelere gronden. Ze kijken naar kandidaten om te beoordelen of ze ze sympathiek vinden, gebaseerd op wat die kandidaten in het openbaar zeggen en doen. En dat oordeel over sympathie is noodzakelijkerwijs gekleurd door de media; door de zorgvuldige orkestratie van openbare optredens en persberichten; en door het soort schandalen (geruchten daarover) die de kandidaten over elkaar kunnen afroepen.

Het probleem is dat deze manier van sympathieke kandidaten selecteren hopeloos ontoereikend is als manier om een capabele regering te kiezen. Omdat er geen directe manier is om met de kandidaten in contact te komen, of om ze in actie te zien als de spotlights niet op ze gericht zijn, zijn verkiezingen polulariteits-gedreven media circussen geworden. Publieke debatten zijn geen inhoudelijke discussies over issues, opties, en argumenten, maar een arena voor schreeuw wedstrijden en punten scoren ten koste van de tegenstander, zonder dat er enige diepgang verwacht wordt. En in plaats van van politici te verwachten dat ze serieuze, goedbedoelende, en capabele mensen zijn, worden zulke mensen door het systeem vanzelf terzijde geschoven en komen in hun plaats de publiciteit zoekende, grootse maar betekenisloze gebaren makende, media-gerichte publieksbespelers vanzelf naar boven drijven. En daardoor blijven er alleen maar mensen over die weliswaar in staat zijn genoeg stemmen te winnen om een verkiezen te winnen, maar verder maar heel weinig van waarde te bieden hebben. Objectief beschouwd zou de wijze waarop veel politici zich gedragen om verkozen te worden ze onmiddellijk moeten diskwalificeren voor een openbare functie; en de meesten zouden weinig kans hebben als zich op zo’n manier zouden gedragen tijdens de selectie procedure voor een normale baan.

Kandidaten komen uit het volk en regeren voor het volk: ze zijn zelf slechts normale burgers, met slechts een tijdelijk mandaat om te regeren. Wanneer hun tijd om is keren ze terug in de normale burgermaatschappij.

Dat is misschien ooit zo geweest, maar langzamerhand zijn de politici een beroepsgroep geworden, een klasse van mensen die politiek als hun enige carrière zien, en niet als een roeping naast of na een andere carrière. Nou zijn er wel degelijk aspecten van de politiek die een professionele opleiding vereisen om ze echt goed te begrijpen en er echt goed in the worden. Het probleem is echter dat de vorming van een klasse van beroepspolitici ertoe leidt dat deze groep zich meer verwant voelt aan elkaar dan aan de mensen die ze geacht worden te vertegenwoordigen. Iemand die nooit iets anders gedaan heeft dan politiek bedrijven is nooit blootgesteld aan het soort uitdagingen en obstakels waar ‘normale’ burgers in hun leven mee geconfronteerd worden. En hoe meer politici zich omringen met andere politici, hoe moeilijker het voor hen wordt om zich zelfs maar empathisch op te stellen tegenover de mensen in wiens naam ze beweren te spreken. In plaat van de mensen te vertegenwoordigen voor wie ze geacht worden te regeren zijn professionele politici bijna automatisch geneigd zichzelf meer te vertegenwoordigen dan hun kiezers, en de belangen van de politieke klasse belangrijker te vinden dan die van het volk.

Democratie is een transparante soort regering: een overheid van het volk en voor het volk is maar al te graag bereid haar informatie, beslissingen, en acties met het volk te delen om iedereen op de hoogte te houden en in staat te stellen mee te denken, bij te sturen, en invloed uit te oefenen over de handelingen van hun verkozen regering.

Of het nu komt door de twee aannames hierboven, of omdat macht hunkert naar meer macht, of omdat overheden geloven in de macht van geheime informatie, wat de reden ook mag zijn, zelfs de meest democratische regeringen verschuilen zich uiteindelijk achter lagen van geheimhouding en misleiding. En het zijn niet alleen individuen die proberen zaken geheim te houden. Het bureacratische systeem zelf lijkt ontworpen te zijn om te versluieren in plaats van te verhelderen wat er werkelijk plaatsvindt achter de schermen. Daarbovenop lijken we in een tijdperk te leven waarin angst zo’n constante geworden is in het collectieve verhaal dat onze democratische overheden in staat zijn geweest – in zekere zin zelfs tegen hun eigen wil in – meer en diepere machtsstructuren te creëren, met de schijnbare bedoeling ons veilig te houden. Maar, en dit is de valkuil, men kan niet tegelijk veilig en vrij zijn. En dat geldt ook voor informatie: die is ofwel veilig en onder controle, en daardoor onbereikbaar, ofwel vrijelijk beschikbaar, maar daardoor niet veilig. Door steeds meer te leunen naar de kant van de veiligheid eroderen onze overheden de basisprincipes van transparantie en aansprakelijkheid die de democratie nodig heeft om zelfs de schijn op te houden van een overheid bestuurd en gecontroleerd door haar bevolking, in plaats van andersom.

Democratie is een regeringsvorm in balans: de macht die een verkozen regering verleend wordt wordt ingeperkt door de wet, die wordt bewaakt en uitgevoerd door een onafhankelijke politiemacht, en wordt onderhouden en geïnterpreteerd door en eveneens onafhankelijke weggevende macht.

Deze trias politicas werkt goed in theorie, maar hoe goed werkt ze in de praktijk? Alleen wanneer de drie machten waarlijk onafhankelijk zijn kunnen ze elkaar in balans houden zoals ze geacht worden te doen. In de meeste moderne democratieën is er echter een vierde macht aan het werk die zowel veel verder reikt en veel moeilijker onder controle te houden is dan de andere drie: de macht van de commercie. We leven in een commerciële maatschappij, waar ‘zaken gaan voor’ een wet op zichzelf geworden is. Als gevolg hiervan, ondanks de veronderstelde delicate balans van de machtsdriehoek, kunnen commerciële belangen elk van de andere drie machten overheersen of ontwijken, waardoor het systeem van wederzijdse controles en bijsturingen achterhaald en onbruikbaar is geworden. Privatisering van overheidsfuncties is hiervan een voorbeeld: als overheidsfuncties geprivatiseerd worden zijn ze niet langer onderhevig aan het soort van transparantie en openbaar toezicht dat van zulke functies verwacht zou mogen worden. En door dat ontbreken van transparantie worden ze niet langer in balans gehouden door de machtsdriehoek, noch kan het volk zich een redelijk beeld vormen van hoe goed of slecht dergelijke functies de diensten leveren die ervan verwacht worden.

Democratie in de handen van commerciële belangen.
Democratie in de handen van commerciële belangen.

In een democratie telt elke stem.

In een democratie kan iedereen stemmen, dus heeft iedereen de mogelijkheid een unieke stem toe te voegen aan het totaal van stemmen dat uiteindelijk bepaalt welke regeringen er gekozen wordt. In werkelijkheid, omdat in een democratie alleen de meerderheid uiteindelijk de gekozen regering bepaalt, gaan de minderheidsstemmen verloren in het verkiezingsproces, ook de stemmen die betere alternatieven bieden dan waar de meerderheid voor kiest. Maar belangrijker nog is dat de manier waarop het democratische proces ontworpen is ertoe leidt dat dat proces zelf noodzakelijkerwijs nooit te ver kan afwijken van de meerderheidsconsus in besluitvorming, prioriteitsstelling, en sociale sturing. Stemmen die niet binnen die consensus passen worden niet slechts genegeerd, ongeacht hun inhoudelijke waarde of belang, maar worden niet zelden actief vervolgd en onderdrukt omdat – zo wordt geredeneerd – zulke stemmen de sociale structuren destabiliseren waar de democratie op berust.

Nu wil ik niet beweren dat elke afwijkende mening tot actie moet leiden. Maar door haar perspectieven en gezichtspunten te beperken tot wat acceptabel is binnen de stabiele consensus beperkt de democratie haar eigen kansen om de signalen en vroegtijdige waarschuwingen voor de drastisch veranderende verhoudingen in de wereld om haar heen tijdig op te merken en correct te interpreteren. De meerderheidsconsensus neigt ertoe zulke signalen te ontkennen en te verzwakken met status quo verdedigende argumenten, en zal proberen zulke signalen te onderdrukken en tot zwijgen te brengen in plaats van serieus te overwegen hoe erop te reageren. Dit verzwakt het reactievermogen van de democratische samenleving, totdat de signalen zo luid worden dat ze niet meer genegeerd kunnen worden. Maar dan is het wellicht al te laat.

Ik heb ruim twee maanden aan dit stuk gewerkt, en heb zojuist besloten dat dit maar even voldoende moet zijn. Ik heb nog diverse andere aannames overwogen, maar de meeste daarvan kunnen gezien worden als variaties op de vijf die ik hierboven beschrijf. En ook heb ik het gevoel dat een aantal aannames een diepere beschouwing vragen, vooral om vast te stellen of het aannames zijn in het collectieve bewustzijn, of tekortkomingen in hoe het systeem ontworpen is waarvan we collectief aannemen dat zulke tekortkomingen nu eenmaal onoverkomelijk zijn.

Ook was het niet mijn bedoeling compleet te zijn.

Ik wilde alleen laten zien dat we moeten blijven opletten en de systemen waar we onze samenleving op baseren kritisch moeten blijven onderzoeken. Niet omdat ze per definitie fout zijn en moeten worden afgebroken – zelfs als ze niet volmaakt zijn – maar omdat het accepteren zonder vragen te stellen leidt tot een collectieve blindheid die ons in richtingen kan leiden die eigenlijk niemand wil, maar die ook door niemand tegengehouden kunnen worden.

Een Kritische Beschouwing van de Democratie

We worden vaak verteld dat democratie misschien niet perfect is, maar toch in ieder geval de minst ongewenste vorm van regeren is die we kennen. Maar is dat werkelijk waar?

Ik ben geboren in het West Europa van na de 2e Wereldoorlog. Als kind werd me vaak verteld dat ik daar dankbaar voor moest zijn. Niet alleen had ik (net) het grootste wereldomvattende conflict uit de menselijke geschiedenis misgelopen, maar ik had ook nog eens het ongelofelijke geluk, zo werd benadrukt, te leven in een democratisch land – het beste soort land om in te leven. Dit in tegenstelling tot alle niet-democratische landen (voornamelijk de communistische landen uit die tijd, of de fascistische dictaturen uit het recente verleden) waar ik in had kunnen leven, om het me goed duidelijk te maken dat ik woonde op een plek die het Paradijs of Aarde zo dicht benaderde als menselijk mogelijk was. Natuurlijk was het niet volmaakt – mensen zijn tenslotte niet volmaakt, en compromissen moeten nu eenmaal gesloten worden – maar het kwam er dichtbij. Erg dichtbij.

Als opgroeiende jongere had ik weinig reden om deze opvatting van democratie in twijfel te trekken. Er waren tenslotte genoeg voorbeelden van de alternatieven, en geen daarvan leek zelfs maar half zo goed als mijn eigen democratische hoekje van de wereld. Wij hadden vrijheid van meningsuiting, goede scholing, goede gezondheidszorg, sociale voorzieningen, onze politici werden gekozen door de bevolking en aansprakelijk gehouden door diezelfde bevolking, we had recht en orde zonder onnodig politiegeweld, we hadden groeiende economische welvaart, … allemaal dingen die men tekort kwam of helemaal moest ontberen in elk van de niet-democratische landen elders in de wereld, of in de wereldgeschiedenis.

Door de jaren heen ben ik echter steeds meer gaan twijfelen aan de aanspraken die de moderne democratie maakt op superioriteit. Is de democratie van tegenwoordig echt zo goed voor ons en zo functioneel als beweerd wordt? En is dit echt het beste systeem dat wij kunnen bedenken?

Zouden we niet veel kritischer moeten zijn, en blijven uitkijken voor tekenen van disfunctioneren, van dingen die niet goed (meer) werken, voor systemen en structuren die niet (meer) zo goed zijn voor de bevolking als ons verteld wordt? En zouden we niet moeten blijven onderzoeken of er geen betere manieren zijn om de mensheid op deze planeet te besturen en te leiden? Hoe kunnen we met zoveel zekerheid beweren dat dit het beste is dat we kunnen verzinnen, als er zoveel veranderd is en nog voortdurend verandert:

  • de wereldbevolking is enorm toegenomen;
  • de invloed van de mensheid op het wereldklimaat begint uit de hand te lopen;
  • technologie creëert een steeds hechter verbonden wereldsamenleving, bovenop een reeds verbonden wereld-economie;
  • we hebben meer informatie dan ooit tevoren, en meer vermogen om die informatie te verwerken en ervan te leren;
  • we boeken behoorlijke vooruitgang in het begrijpen van de kenmerken en het gedrag van enorm complexe systemen, zoals economieën, bevolkingsgroepen en eco-systemen.

De complexiteit van onze veranderende wereld - Oud tegenover Nieuw, Oost tegenover West, Natuur tegenover Cultuur, ...
De complexiteit van onze veranderende wereld – Oud tegenover Nieuw, Oost tegenover West, Natuur tegenover Cultuur, …

Maar ondanks al die duidelijk zichtbare veranderingen bekvechten onze politici nog steeds over dezelfde onderwerpen, en stellen dezelfde korte-termijn, lokale, over-gesimplificeerde ‘oplossingen’ voor voor problemen die niet eens in de buurt komen van de echte, onderliggende problemen die onze toekomst bepalen. En ze doen dat omdat dat de enige manier is om te overleven in het systeem dat wij democratie noemen. Het lijkt mij dat ons huidige democratische systeem al het verkeerde gedrag in onze bestuurders aanmoedigt, en voornamelijk de verkeerde mensen selecteert voor de leidinggevende functies in onze regeringen.

Zelfs als het democratische systeem zo goed was als mij 50 jaar geleden geleerd werd, moeten we dan niet op z’n minst de mogelijkheid overwegen dat de veranderende omstandigheden van de wereld waarin we nu leven het noodzakelijk maken onze democratische systemen zeer kritisch te evalueren, en te verbeteren waar het ons tekort schiet?